woensdag 3 juni 2015

De vergeten historie van Jan Patate

In de officiële geschiedschrijving van de Franse “pomme de terre” wordt ervan uitgegaan dat de aardappel pas aan het einde van de achttiende eeuw in Frankrijk werd binnengehaald. Dit is ruim tweehonderd jaar later dan de rest van (vooral) Noordelijk Europa. Helemaal klopt deze bewering niet, in het Noorden, in de dorpen aan de grens gelegen tussen Duinkerke en Hondschoote kweken de mensen al in 1622 aardappelen. In dit artikel reconstrueren we waarom de aardappel zo lang aan de zijlijn bleef staan in Frankrijk en herstellen we de figuur van Jan Dequidt uit Warhem in ere.

De officiële Franse versie van l'histoire de la patate, met Mr Antoine Augustin Parmentier in de hoofdrol.

Als je er de Franse geschiedenisboekjes op naslaat, is de historie van la ‘patate en France” onlosmakelijk verbonden met de figuur van Antoine-Augustin Parmentier, een Franse leger-apotheker in dienst bij de Hannoveriaanse regimenten. De man blonk niet uit als militair, hij werd zeven keer gevangen genomen door de vijand, maar bij elke gevangenenruil was hij de eerste naar wie werd gevraagd. Een legerapotheker was zo mogelijk nog onmisbaarder voor een achttiende-eeuws leger dan een vechtende soldaat.

Tijdens zijn korte periodes in Duitse gevangenissen hield Antoine Parmentier zijn ogen en vooral zijn mond wijd open. Hij merkte dat het gevangenisdieet bestaande uit enkel aardappelen, zorgde dat gewonde, zieke en totaal verzwakte Franse soldaten na een paar dagen opknapten en terug op krachten kwamen, puur dankzij die patat.
Bij zijn terugkeer in Parijs is de graanoogst voor de zoveelste maal mislukt, de bevolking lijdt honger. Hij wordt benoemd tot meester-apotheker bij de oorlogsinvaliden (Hotel des Invalides – Parijs) en begint zijn kruistocht voor de aardappel, de knol die de Fransen twee eeuwen lang hebben gemeden als de pest moet het land redden van de hongersnood. Hij vindt een bondgenoot in koning Louis XVI die samen met zijn Marie-Antoinette de gezichten worden van een promo-campagne ten voordele van de knol. Hij bereidt heerlijke diners voor de verzamelde edelen van Versailles met de aardappel in de hoofdrol. 
Op de prent hierboven geeft Parmentier de vorst wat aardappelbloemen om vast te maken aan zijn revers, terwijl Marie Antoinette wat bloemetjes zal invlechten in haar weelderige kapsel.
Als de universiteit van Parijs in 1772 verklaart dat het eten van aardappelen geen enkel gevaar inhoudt voor wie het eet, kan de opmars van la ‘patate’ eindelijk beginnen in Frankrijk. 

Waarom de aardappel in geen tijd immens populair werd in Europa... De knol is een geschenk uit de hemel ...

De aardappel is een knolgewas. Een knol is een ondergrondse opslagplaats van voedingsstoffen die de aardappelplant helpt de winter te overleven en die de basis vormt voor een de nieuwe plant van het komende seizoen. Als de mens aardappelen kweekt en oogst, dan heeft hij meteen een voorraad voedingsstoffen die hem de winter door zullen helpen en legt hij ook de basis voor een nieuwe oogst in het komende jaar. Een aardappel is rijk aan vezels en koolhydraten, maar bevat ook een ferme portie vitaminen. Als de aardappel in 1570 opduikt in Sevilla is dat eerst in een kloostertuin, waar hij voorgeschreven wordt aan mensen die op krachten moeten komen. De verbannen abdis  van het klooster der Ongeschoeide Karmelieten krijgt een pakketje aardappelen opgestuurd door haar opvolgster om haar te helpen de beproevingen te doorstaan. In het Spanje van 1570 moeten kloosterorden flink in de katholieke pas lopen, het patattenklooster van Sevilla is er eentje met nogal wat kritische stemmen. Teresa van Avila was al verbannen uit het klooster dat ze zelf gesticht had en ook Pater Nicolas Doria moet in 1584 terugkeren naar zijn vaderland, Italië. Tijdens zijn terugreis neemt hij in zijn bagage een aantal van die heerlijke knollen mee. Als de bisschop van Vercelli - in 1585 op doorreis in de nieuwe abdij van Pater Doria in Genua - een appelflauwte krijgt, komt hij weer op krachten dankzij de patat. De bisschop van Vercelli is een van de generaals in de strijd tegen de ketterijen en in die functie reist hij tot in de verste uithoeken van Europa, na zijn avonturen in Genua heeft hij altijd een paar patatten in zijn reiskist. Philip de Sivry, gouverneur van Mons ziet met eigen ogen hoe de bisschop – als bij wonder – herstelt en krijgt wat van dat bijzondere medicijn – een paar patatten – cadeau. Hij stuurt wat exemplaren aan zijn vriend, de grote botanicus Charles l’Ecluse, alias Carolus Clusius. De botanicus, afkomstig uit Arras, kreeg zijn opleiding in Vlaanderen, begint aan een reis door Europa die hem van Parijs via Spanje, Portugal en Moerkerke bij Brugge naar Engeland en later naar Wenen brengt om terug in de Lage Landen te belanden als hoofd van de ‘Hortus Botanicus’ van de universiteit van Leiden. Clusius beschrijft in zijn boeken ‘Rariorum Plantarum Historia’ de patat, maar ook de schorseneer, de snijboon, de paardenkastanje, de champignon en de schimmel. De naam van Clusius is ook onlosmakelijk verbonden met de komst van de tulp bij onze noorderburen, maar dat is dan weer een ander verhaal.
De kritische stemmen bij de orde van de ongeschoeide Karmelieten zijn tegen 1600 het zwijgen opgelegd en aartshertogin Isabelle nodigt hen uit om ook anti-ketterse abdijen en kloosters te stichten in de bedreigde gebieden van de Zuidelijke Nederlanden. In 1610 komt er een eerste klooster in Brussel en later andere kloosters over het hele land. En waar de ongeschoeiden ook gaan, schieten aardappelen uit de grond. Zo duiken de knollen op in de buurt van Diksmuide.
De “eerd-appel” wordt meteen een twistappel. In 1520 had Karel V op een van zijn plakkaten vermeldt dat er geen tienden verschuldigd waren voor nieuwe teelten. Bovendien planten de boeren hun ‘eerd-appel’ op het veld dat volgens het drieslagstelsel eens om de drie jaar braak komt te liggen. Twee argumenten waardoor de boeren weigerden tienden te betalen op de aardappeloogst. De kerk dacht hier duidelijk anders over. Oude archieven maken melding van tienden-processen in Esen, Werken, Zarren, Klerken, Merkem en Woumen in 1670.
Het succes en de snelle verspreiding van de aardappel over heel Europa is opmerkelijk, maar makkelijk te verklaren als je de dagelijkse patat naast het dagelijkse brood legt. 
  •  Om een brood te bakken is ongeveer 900 gram graan nodig. In de late Middeleeuwen is ongeveer vier vierkante meter graan nodig voor het bakken van één brood. Eén brood levert één maaltijd aan vijf mensen. 
  • Op vier vierkante meter van een aardappelveld wordt rond 1800 ongeveer zes kilogram aardappelen gekweekt. Met deze opbrengst kunnen 24 mensen één maaltijd eten. 

  • Om een brood te bakken, moet je graan kweken, oogsten, dorsen, malen. Deeg moet je kneden, het moet rusten en rijzen. De oven moet worden verwarmd. Het brood moet worden gebakken.
  • Om een aardappel te koken moet je niet veel doen, breng water aan de kook, kook de patat en klaar is kees. 
De Ieren moesten zoveel werken in dienst van de Engelse landheren dat zij geen tijd meer hadden om voor het eigen gezin te kweken. De aardappel was meer dan welkom en in korte tijd werd de hele Ierse boerenbevolking volledig afhankelijk van de aardappel voor zijn dagelijkse maaltijd.
  • Graanoogsten mislukken vaak in de kleine IJstijd van de late Middeleeuwen, na een harde of een kletsnatte winter is er niets te oogsten, alles wat nog rest wordt door de uitgehongerde bevolking opgegeten, waardoor ook het zaaigoed voor het komende jaar verloren gaat. 
  • Zeker in de beginjaren van de patat, mislukt geen enkele oogst. Het is pas halverwege de negentiende eeuw dat de schimmel en later ook de coloradokever de pret komen bederven.  

  • De zestiende, zeventiende en achttiende eeuw zijn voor onze regionen een opeenvolging van oorlogen en conflicten. Als een leger voorbijgetrokken is blijft van een graanveld niet veel over. Alles is plat getrappeld, geplunderd als het al niet in vlammen is opgegaan.  
  • Als het leger over een aardappelveld marcheert, dan zal er uiteraard ook schade zijn, maar er valt ook na de doortocht nog iets te redden van wat de boer in de grond had gestopt.
Frederik van Pruisen liet zijn bevolking zoveel mogelijk aardappelen planten in voorbereiding op de oorlog met Oostenrijk. De Beierse Secessieoorlog gaat de geschiedenisboekjes in als de Kartoffelkrieg. (1778-79)

Waarom de katholieke kerk gruwt van de nieuwe knol uit West-Indië: De patat is een geschenk van de duivel. 

De aardappelen is familie van de Nachtschade. (Solanaceeën). De nachtschade-achtigen die voor de ontdekkingsreizen van de Spanjaarden bij ons bekend waren, stonden bekend als bijzonder krachtige medicinale middelen. Belladonna bijvoorbeeld, ook bekend als doodskruid, wolfskers en slaapbes stond bekend als een verdovend en hallucinogeen middel. Het feit dat het plantje ook nog zwarte giftige bessen en zwarte bloemen draagt, maakte het tot de plant van de Duivel. Met wolfskers wordt heksenzalf geprepareerd, wie heksenzalf onder zijn oksels wrijft, maakt een trip. Anderen zien hoe die persoon blijft liggen, maar zelf vertelt hij achteraf dat hij het gevoel had te vliegen. Er werd zelfs verteld dat het voelde alsof je ‘het’ deed met de duivel. 
Ander katholiek argument tegen de patat is dat de Bijbel de mensen vraagt te bidden voor het ‘dagelijkse brood’ – panem nostrum quitidianum da nobis hodie.  En brood hoort dus brood te zijn, en niet vervangen te worden door aardappelen. De aardappel komt ook nergens in de Bijbel voor, dus is de plant niet door onze God geschapen. Aardappelen zijn ook vaak bultige knollen die in het donker onder de grond groeien. Volgens heel wat donderprekers opnieuw een duidelijke verwijzing naar de aardappel als duivels werktuig.
En de actie “beschadig de reputatie van de patat” blijft duren. Vanaf de zeventiende eeuw wordt de aardappel heel vaak in verband gebracht met lepra. In die tijd waren nogal wat dokters ervan overtuigd dat de vorm van een plant een aanwijzing was voor het orgaan waarvoor het medicinaal goed was, dit noemt men de signatuurleer. Zo werd ogentroost, een plant met een bloemetje dat lijkt op een geopend oog, gebruikt om oogkwalen te genezen. Het longkruid was goed voor longaandoeningen en een walnoot was ideaal voor een hersenkwaaltje. In dit rijtje hoort ook de knoestige patat thuis die verwijst naar het gehavende gezicht van de leprapatiënt. Gaspard Bauhin schrijft in 1620:  “Men heeft mij verteld dat de Bourgondiërs zich nu het gebruik van deze knollen hebben ontzegd omdat zij ervan overtuigd zijn dat het eten ervan lepra veroorzaakt.”
  
  


Maar de ware reden voor deze anti-aardappel-lobby is - zoals zo vaak in de geschiedenis - economisch. We hebben het al even gehad over de discussie van de tienden op de aardappel. Het maakt dat de inkomsten uit de aardappeloogst voor de katholieke kerk geen zekerheid zijn. En verder is de patat echt een teken van armoede. De patat werd oorspronkelijk gekweekt als wintervoer voor de beesten. Enkel wie zo wanhopig is als de allerarmsten, verlaagt zich tot het eten van die smurrie. Met het varkensvoer wordt dan weer verwezen naar het verhaal van de arme verloren zoon die moest eten uit de trog samen met de varkens. Wat de haring was voor de arme visser, was de patat voor de arme boer: iets waar niets mee te verdienen was en enkel kon dienen om je eigen honger te stillen. Volgend citaat komt uit de Franse adellijke kringen van de achttiende eeuw. “Door de melige smaak, zijn natuurlijke flauwheid en ongezonde eigenschappen is deze flatulente en onverteerbare spijs teruggestuurd naar het volk. Zij hebben een grover gehemelte en eten alles wat de honger maar kan stillen.”
In de bergachtige streken van de Dauphiné en Piemonte leven de volgelingen van Petrus Waldo (1140-1218) in complete armoede. ‘Voor een kameel is het makkelijker om door het oog van een naald te kruipen, dan voor een rijke om in de hemel te komen.” Ze voeden zich met wat ze zelf kweken en ze kiezen al vlug voor de aardappel. Als Alva vanaf 1567 troepen noordwaarts stuurt doet hij dat niet via de Noordzee waar de schepen van de Engelsen en Hollanders baas zijn, maar via een route vanuit Italië, via Bourgondië naar de Zuidelijke Nederlanden. De Waldenzen worden op hun beurt over heel Europa opgejaagd. Ze nemen hun aardappel, die zij de taratouffle noemen met zich mee.
De patat zat in die periode waarin alles en iedereen werd ingedeeld in pro- of antikatholiek in het verkeerde kamp. Na de ‘Nuit de Saint-Bartelomy” in 1572, de moord op Hendrik IV (1610) en het herroepen van de godsdienstvrijheid door Lodewijk XIV (1685) moesten niet alleen de Hugenoten hun biezen pakken in het koninkrijk Frankrijk, maar werd ook die duivelse patat gebannen. Volgens de officiële geschiedschrijving is Frankrijk volledig patatvrij tot de apothicaire-militaire, mr. Antoine Augustin Parmentier, de Fransen met de knol van de hongersnood redt.



De vergeten historie van Jan Patat

In 1722, zeventien jaar voor Antoine Parmentier geborden wordt, kweekt Jan Dequidt uit Warhem met groot succes aardappelen op zijn akkers. De godsdienstoorlogen van de zestiende en zeventiende eeuw hebben in de Westhoek van Vlaanderen het hele sociale leven uit elkaar geslagen. Dit geldt ook voor de familie Dequidt. Jan is in Warhem gebleven, terwijl anderen van zijn familie gevlucht zijn richting Nederland. De oorlogen van Lodewijk XIV hebben ervoor gezorgd dat de grens tussen Frankrijk en de Nederlanden net ten oosten van Warhem komt te liggen (1713). Jan spreekt dus nog Vlaams, maar is officieel een Fransman. Op een dag krijgt Jan post uit Amsterdam. Zijn neef stuurt hem een paar wonderlijke knollen. Jan steekt de knollen in de grond, zoals zijn neef hem gezegd had en kan zijn ogen niet geloven als hij een seizoen later de grond omwoelt op zoek naar aardappelen. Hij trekt met de knollen naar de markt in Duinkerke, maar daar vindt hij geen enkele klant die knollen wil. Daarom deelt hij zijn oogst uit aan bevriende boeren uit Warhem, die op hun beurt aardappelen kweken.
Dat de kweek succesvol is, blijkt uit het feit dat Dequidt en een aantal van zijn collega’s in 1727 voor de rechtbank moeten verschijnen wegens het niet betalen van tienden op de aardappeloogst aan de kerkelijke overheid, zijnde de abdij van Sint Winoksbergen. De katholieke kerk zou hem geen proces aangedaan hebben als de opbrengst niet de moeite was geweest. Dequidt verliest het proces en moet betalen.
Maar hiermee is de kous niet af. In 1773 wordt zowat de hele Warhemse bevolking voor de rechter gedaagd, de hoofman, zijn gezetenen en de inwoners. “Mémoire pour sa grandeur l’Eveque d’Ypres et les Abbés et religieux de St Winoc de Bergues contre les hoofman, assesseurs et habitants de Warhem appelants de la sentence rendue par les officiers du bailliage royal et siège présidial de Flandre à Bailleul le 5 Mars 1773. » In de jaren die volgen komen er nog meer tiendeprocessen in gemeenten in de buurt. Er zijn archiefstukken in Quadypre, Wormhout, Steene, Houtkerke, Eskelbeke, Hoymille, Killem, Socx, Bièrne, Coudekerke, Teteghem en Petite Synthe en alle processen worden gewonnen worden door de Kerk.
Jan Dequidt en de mensen van de streek zullen heel wat achterstallige ‘dîmes’ betaald hebben na de processen, maar de archiefstukken zorgen er wel voor dat we tot op vandaag kunnen bewijzen dat de patat in dit stukje Noord-Frankrijk populair was nog voor Parmentier met aardappelbloemetjes zwaaide in de straten van Parijs.

Ook vandaag is de patat populair in het Noorden en in de Pas de Calais. Samen zijn deze twee departementen goed voor 51% van de aardappeloogst in Frankrijk.
Zoals het het Noorden past, worden de helden in ere gehouden door de dorpsreus naar hen te boetseren. In Warhem wandelt Jan Patate door de straten als het feest is. De reus werd ‘geboren’ in 1987.

Honderd jaar nadat de Hollandse schoolmeester Kornelis Lieuwes de Vries het bintjes-ras kweekt, wordt in Hondschoote Madame Bintje geboren (2005).  Er zijn geruchten dat de reuzin uit Hondschoote zich binnenkort zou verloven met de knappe Jan Patate uit Warhem.  
Misschien wordt het huwelijk wel ingezegend door Kikseki de eerste, de Vlaamse versie van een Azteekse godheid. Kikseki is de ‘reuze’ van Esquelbecq.
Waarschijnlijk zal de neef van Jan Patate dan ook naar Warhem afzakken voor het feest. Zijn naam is Hilaire Patate en hij is de reus van Rosendaël, het tuinbouwdorp aan de rand van Duinkerke. 
Hopelijk kunnen ze op die dag de aardappeldieven op afstand houden. In de buurt van Douai ligt het dorpje Marquette-en-Ostrevant waar Oscar el voleur ed pinn’ter de reus is. El voleur ed pinn’ter is het ch’ti voor “de aardappeldief”. De reus herdenkt de vele arbeiders in deze regio die ondanks het harde werken honger leden en dus aardappelen gingen stelen op de terugweg van de fabriek.


En nog een laatste tip voor de die-hard-aardappel-fans onder ons. In Esquelbecq kunt u tot ridder geslagen worden in de confrerie des Fous de la Patate Aztèque. Voorwaarde is dat u zichzelf absoluut niet au serieux neemt en dat u houdt van patatten en ook van het Vlaams. 

Leden van de confrerie wandelen op de feestdagen rond met een kleed gemaakt uit een ‘patate’-zak en versierd met gepaste ijver door de drager zelf. De aardappel-zakken zorgen voor de nodige geur, maar ook de andere zintuigen worden door de confrerie aangesproken. Wie tot de confrerie behoort zorgt dat hij gek maar mooi gekleed gaat. Bij elk feest laat de confrerie haar hymne horen met de inspirerende tekst ‘Lundi des patates, mardi des patates, …”  en uiteraard laat een lid van de confrerie de hele wereld proeven van de aardappel in al zijn vormen en verschijningen.



Geraadpleegde bronnen
-       Heemkundig bundel – diverse auteurs – l’ Histoire de Warhem
-       Brood voor de armen – geschiedenis van de aardappel, ketters, kloosterlingen en kerkvorsten – door Willem H Oliemans.
-       Patatfooi: de gouden geschiedenis van een bescheiden knol – Eddie Niesten.
-       Geschiedenis Magazine JRG 43 nr 5 – p 34 – Artikel Aardappel: vloek of zegen.
-       EOS JRG 9 – 1992 nr 10 – Artikel: de aardappel: van gif tot medicijn.
-       Wikipedia en diverse andere websites.
Met dank aan de mensen van de dienste toerisme Warhem – Esquelbecq.