vrijdag 28 augustus 2015

Opgelet, dit bericht bevat een heleboel SPAM SPAM SPAM SPAM

Wat doet dit bericht hier... heeft niets met Frans-Vlaanderen te maken... Is dit Spam?

Berichten die je op de hoogte brengen van het feit dat je de Spaanse Lotto nu al een paar keer gewonnen hebt, of berichten van huwbare Russische dames in bijlage die zo arm zijn dat ze amper kleren hebben om aan te doen... We noemen dit met zijn alles Spam. Enig idee waarom?


Uit de eerste wereldoorlog weten we dat de Engelse soldaten zich vooral moesten voeden met Boiled Beef - (Bollebief in het Westvlams). Amerikaanse GI's uit de tweede wereldoorlog hadden in hun rantsoen steevast blikken SPAM zitten. ... geen boiled beef deze keer, maar wel boiled porc met kruiden. Gekruide gekookte ham in het Engels... Spiced Ham - samengetrokken maakt dat SPAM, een geregistreerd merk zoals deze akte uit Frankrijk laat zien.


SPAM stond in de hele wereld synoniem voor iets wat je wel moest eten als je honger had en er niets anders voor handen was, maar ook voor iets wat eigenlijk niet te vreten was.



En dan duikt die spam op in deze sketch van het Monty Python's Flying Circus. En een computer-nerd die te veel Spam kreeg moet op een dag aan deze sketch gedacht hebben en het woord Spam geïntroduceerd hebben...
De recentste musical van het Monty Python-collectief heet trouwens 'SPAMALOT'...



donderdag 27 augustus 2015

Cornil Weus et sa descendance

Version Française (merci Dominique Lecat pour la corrrection)
Cornil Weus (né en 1535 - décédé en 1587) fut l’un des premiers Corsaires du Dunkerquois.
Suite aux troubles religieux au Westhoek, et à la révolte des Gueux, certains d’entre eux s’étaient enfui en mer (Les Gueux de la mer), d'où ils venaient terroriser les côtes flamandes. A noter que parmi ces Gueux de la Mer figuraient très peu de vrais protestants, mais beaucoup plus de pirates au service d'entreprises commerciales.
En tant que Vice-amiral au service de l'Espagne, la première mission de Cornil Weus fut de combattre ces Gueux de la Mer avec son bateau le Lévrier – Windhond - en 1569. En 1576, il attaque le port de Brouwershaven au Pays Bas et échappe aux navires du Prince d'Orange qui voulait l’encercler.

Sous son commandement en mer, il avait comme bras droit le timonier et maître d’équipage Antoine, avec un nom de famille qui deviendra célèbre dans le Dunkerquois. Il s'appelait Antoine Baert (Bart) et sera le grand-père de Jean.

Statue de Michel Jacobsen
Façade de l’ Hôtel de Ville
Dunkerque 
Et ce n'est pas le seul lien entre Cornil Weus et Jean Bart (Jan Baert).

La fille de Cornil s'appelait Laurence, elle se mariera plus tard avec Michel Jacobsen et deviendra l'arrière-grand-mère de Jean.

Michel Jacobsen faisait partie de la génération suivante des Capitaines corsaires au service des Espagnols. En 1588 il a pour mission de ramener en Espagne ce qui reste de l'Invincible Armada après la débâcle devant Gravelines. Il reste en service et attaque les Hollandais en 1595 à bord du bateau de légende Le Lévrier – Windhond . Michel Jacobsen reçoit très vite le nom de 'Renard des Mers' pour son adresse en navigation maritime qui le rendait imprenable et quasi invincible.


Tous ces exploits le font remarquer jusqu'à Madrid, où le roi Philippe IV le reçoit et l'honore comme Chevalier de l’ordre de Saint Jacques et le nomme Amiral-général de la flotte maritime Espagnole. Aujourd'hui, vous pouvez voir la statue du “Zorro del Mar“ sur la façade de l'Hôtel de Ville de Dunkerque.

La famille Weus-Baert-Jacobsen a encore beaucoup d'autres descendants courageux et fameux dont Jean Bart est le plus connu. Ils se rendent utiles pour Dunkerque pendant les années de guerres (ce qui pour Dunkerque signifie la période de 1500 à 1815)


Quand le 19ème  siècle arrive, la France est surtout en guerre interne. Une série de consuls, rois, présidents et empereurs se suivent, et pour les descendants de Cornil Weus, il est temps de chercher une autre façon de gagner leur vie, ils vont participer activement à la pèche à Islande (dixit le patois dunkerquois).
A partir de tous les ports du Nord, les pécheurs partent vers les mers Nordiques où ils passent des mois en péchant la morue. Voici une photo du bateau qui a mené Louis Désiré Weus à Islande. Les mots sur la photo ont été écrits par Louis Weus, qui donna cette photo à son fils Dany Weus, vivant aujourd’hui en Australie, qui l’a posté sur sa page Facebook.



Dany Weus n'est pas le seul des descendants de Capitaines Corsaires Dunkerquois. Son cousin Dominique Lecat valorise également ce passé glorieux de leurs ancêtres. Il est Président de la Délégation du Littoral Nord de l’Association des Descendants de Capitaines Corsaires (ADCC). Vous pouvez consulter le site Internet : http://www.adcc-delegation-nord.com/
Ou surfer sur la page Facebook :

Dany Weus (gauche) et Dominique Lecat (droite) ensemblre pour une photo de La Voix du Nord...

Pour lire toute l'article...
 http://www.lavoixdunord.fr/region/histoire-de-dunkerque-lointains-cousins-de-jean-bart-ils-jna17b0n1100225




woensdag 26 augustus 2015

Boulogne sur Mer es una localidad Argentina en el Gran Buenos Aires, 26 km al noroeste de la Ciudad de Buenos Aires.

Waar ligt Boulogne sur Mer?

Boulogne sur Mer es una localidad Argentina en el Gran Buenos Aires, 26 km al noroeste de la Ciudad de Buenos Aires.

En waarom kent elk schoolkind in Argentinië de stad uit zijn geschiedenisboekjes?

Dat heeft alles te maken met EL LIBERTADOR - SAN MARTIN.















Na 1492 overspoelde alles wat Spaans was Zuid-Amerika. Maar in de 19de eeuw herwon dit nieuwe continent beetje bij beetje zijn vrijheid en zijn onafhankelijkheid. De twee figuren die hierbij een grote rol hebben gespeeld zijn de libertadors, de ene Bolivar, de andere José de San Martin.

José de San Martin (geboren in Argentinië) studeerde in Madrid toen de Revolutie uitbrak in buurland Frankrijk (1789). Hij sloot zich aan bij het Spaanse leger en vocht tegen de Franse legers.
Het is in die periode dat hij andere Amerikanen leert kennen, die hem introduceren bij hun loge. Als er in Buenos Aires en Caracas opstanden uitbreken tegen de Spanjaarden neemt hij ontslag en vertrekt naar Engeland.
Daar heeft hij een afspraak met ene Lord MacDuff die hem introduceert in de Logia de los Caballeros Racionales (de Loge van de Ridders van de Rede). MacDuff versiert voor José een plaatsje aan boord van het Engelse fregat de George Canning dat hem naar Buenos Aires terugbrengt in 1812.
Daar neemt hij meteen dienst neemt in het leger van de 'Verenigde Provincies van het Zuiden' en wordt hij een jaar later commandant van het Leger van het Noorden.

In 1817 presteert hij het om de Andes over te trekken met zijn troepen om Chili te gaan bevrijden. Dit huzarenstukje wordt in het Zuiden steevast vergeleken met de tocht van Hannibal over de Alpen. In 1818 bevrijdt hij Chili, in 1821 Peru waar hij op 28 juli de onafhankelijkheid uitroept.



De ontmoeting die in realiteit plaatsvond
in een bureautje en niet
zoals op deze prent ergens te velde... 




Ondertussen is een andere libertador andere delen van Zuid-Amerika aan het losmaken van de Spaanse kroon. De twee ontmoeten elkaar bij Guayaqui in Equador. Wat tijdens de veelbesproken conferentie op 26 juli 1822 wordt gezegd, blijft voor altijd een raadsel dat beide mannen meenamen in hun graf. Feit is dat San Martin die avond besluit ermee te kappen. Hij keert terug naar huis, naar Argentinië en zal aan geen enkele slag meer deelnemen.
Foto van San Martin genomen in Parijs 1848







Na het overlijden van zijn echtgenote (1824), verlaat José de San Martin zijn geboorteland samen met
zijn dochter Mercedes. Hij trekt eerst naar Engeland en woont dan een tijdje in Brussel. Prins de Merode probeerde hem nog te overtuigen om te helpen bij de opstand van 1830, wat San Martin weigerde. Van Brussel verhuisde hij naar Parijs waar hij woonde tot in 1848 ook daar een revolutie uitbrak. Op zijn terugweg naar Engeland strandde hij in Boulogne sur Mer waar hij de laatste twee jaar van zijn leven doorbracht.




Wie in Boulogne van de oude stad op de heuvel naar de benedenstad en haven wandelt, doet dat meestal via de Grande Rue. Daar kan je niet naast de Argentijnse vlaggen kijken die wapperen boven het Musée Libertador San Martin. U kan hier het sterfbed van de grootste Argentijn aller tijden gaan aanschouwen.

Wie na een bezoekje aan Boulogne en aan Nausicaa richting Noord vertrekt, komt iets verder bij het standbeeld van El Libertador... op minder dan een kilometer van die andere vrijmetselaar waar hij ooit tegen gevochten heeft...



De Conchita Wurst van de Middeleeuwen



Ken je de Conchita Wûrst van de Middeleeuwen?

Ze staat op een mooi piedestalletje aan de linkerkant van het kerkje van Wissant, ze is een vrouw aan een kruis met een baard. Op haar voetstuk staat haar naam te lezen, Sinte Wilgeforte. 


Ze werd in de jaren 1500 vooral vereerd als een sterke madam.
Er zijn een aantal verhalen over haar leven en hoe ze aan het kruis en aan die baard kwam.
Volgens een eerste zou ze een Portugese prinses zijn die moest trouwen met een Siciliaanse vorst, maar die maagdelijk en kuis wou blijven en als non wou leven. Toen ze aan haar aanstaande zou worden voorgesteld, kreeg ze plots een baard waardoor de Siciliaan het huwelijk meteen afblies. Haar vader was razend en nagelde haar daarom aan het kruis.
Volgens een ander verhaal zou ze door dronken soldaten in een of andere oorlog lastig gevallen zijn en die mannen wilden juist beginnen met haar te verkrachten toen ze een baard kreeg. De heren namen daarop de benen.
Volgens een laatste verhaal zou ze als Portugese prinses iets te mooi zijn geweest waardoor haar vader haar graag in zijn bed wilde krijgen, maar toen ze een baard kreeg, had de vader plots geen goesting meer, maar om zijn woede te koelen nagelde hij haar aan het kruis.
Uiteindelijk blijkt de hele Wilgeforte mythe te stoelen op een misverstand. Pelgrims brachten uit het zuiden beeldjes mee met een afbeelding van een Jezus aan het kruis met een kleed aan. In de Noordelijke landen interpreteerden zij het kleed als iets vrouwelijks en zo ontstond het verhaal en de mythe.
De naam Wilgeforte is afgeleid van het Latijnse Virgo Forte (De sterke Maagd) en Sinte Ontkommer heeft te maken met het feit dat ze kon ontkomen. Volgens Thomas Moore waren er in de zestiende eeuw vrouwen die naar St Pauls Kathedraal in London trokken met wat haver om dit te offeren aan het beeld van Saint Uncummer... Het waren vrouwen die eigenlijk van hun man afwilden en die dus haver gaven aan de heilige die dit dan zou geven aan het paard van hun man, waardoor het dier net iets te hevig zou staan en er een spijtig ongeval zou geschieden waarbij de man dan jammer genoeg zou overlijden...
Dus mannen als jullie vrouwen naar een optreden van Conchita Wurst gaan met een handvol haver, dan weet je hoe laat het is. 

Het filmpje hieronder toont WIlgeforte alias UnCummer, alias Kümmer in allerlei kunstwerken van over de hele wereld

.




De maagdjes van de Toren van Verchin



Pisa mag dan al hoog van de toren blazen dat zij een scheve toren hebben, als er een toren de titel van
scheefste toren van de wereld verdient is het wel die van Verchin.
Er wordt gezegd dat in het dorp Verchin, de meisjes het niet zo nauw nemen met het 'maagdelijk naar het altaar gaan'. Op de dag van hun huwelijk is er bijna geen een die in het wit zou mogen trouwen, als je begrijpt wat ik bedoel.
Er wordt ook gezegd dat er op een dag een meisje ten huwelijk trad die nog op en top maagd was. De toren wilde dit wonder ook van dichtbij meemaken waardoor hij zich naar beneden draaide om die maagd te zien.
Nog altijd wat wordt gezegd... Als er op een dag opnieuw een bruidje als maagd naar het altaar zal gaan in deze kerk, zal de toren weer gewoon rechtop staan. Voor zover ik kan vaststellen, is dat nog niet gebeurd.

Er is ook een versie die vertelt dat na een storm en een blikseminslag in 1860 de toren hersteld moest worden en dat de timmerman naast de oude bestaande balken die hij recupereerde van de oude toren een paar nieuwe balken heeft gebruikt, olmen balken die nog niet 100% droog waren. Het droogproces is dus in gang geschoten als de balken al in de toren waren en in combinatie met het gewicht van de leien heeft de toren zijn huidige vorm gegeven.


Cornil Weus - voorvader van een roemrijk Duinkerks geslacht


Cornil Weus (geboren 1535 - gestorven 1587) was een van de eerste Duinkerkse Kapers.
Na de godsdienst-troebels van de Westhoek waren een deel van de Geuzen naar zee gevlucht (de watergeuzen), van waaruit ze regelmatig de kusten bestookten. In realiteit telden de watergeuzen bitter weinig protestanten, maar vooral veel piraten die werken in opdracht van rijke handelsmaatschappijen.
Als Spaanse vice-admiraal krijgt Cornil Weus de opdracht (1569) om met zijn schip de Windhond de watergeuzen te verslaan. In 1576 valt hij Brouwershaven in Zeeland aan en slaagt erin om te ontsnappen aan de schepen van de prins van Oranje die hem hadden ingesloten.
Beeld van Michiel Jacobsen
aan de gevel van het
Hotel de Ville van Dunkerque 
Op zijn tochten werd hij bijgestaan door zijn eerste stuurman, Antoine wiens familienaam nog vaak zal opduiken in de Duinkerkse kaperij, hij heette Antoine Baert en was de grootvader van Jan.
En dat is niet de enige link tussen Cornil en Jan Baert - alias Jean Bart. De dochter van Cornil is Laurence en die huwt met Michiel Jacobsen. Zij zijn ook de overgrootouders van Jan Bart - Jean Bart.

Michiel Jacobsen was een volgende generatie van de Duinkerkse kapiteins in dienst van de Spanjaarden. In 1588 krijgt hij de opdracht om wat rest van de Armada Invincibile na het debacle voor de kusten van Gravelines terug te brengen naar het moederland, Spanje. Hij blijft in Spaanse dienst en valt in 1595 de Hollanders aan aan boord van het ondertussen legendarische schip 'de Windhond'. Michiel Jacobsen krijgt al vlug de naam van de 'vos van de zee' omdat hij sluw en ongrijpbaar blijkt.
Omwille van al zijn heldendaden wordt hij naar Spanje geroepen waar Filips IV hem ontvangt en eert met de orde van Sint Jacobs en in 1631 benoemt dezelfde Spaanse vorst hem tot Admiraal van de Spaanse zeemacht. In 1633 sterft Jacobsen. Vandaag prijkt het beeld van de Zorro del Mar Michiel Jacobsen aan de voorgevel van het stadhuis van Duinkerke.

De familie Weus Baert Jacobsen telt nog veel nakomelingen waaronder Jean Bart natuurlijk de bekendste is, in de oorlogsjaren van Duinkerke (die ruwweg beginnen in 1500 en niet eindigen voor 1815) maken zij zich heel nuttig in de strijd met de vijand.
Als de 19de eeuw aanbreekt is Frankrijk vooral inwendig verdeeld. Regimes volgen elkaar op, consuls, koningen, presidenten en keizers regeren over Frankrijk en voor de afstammelingen van Cornil Weus is het tijd om een andere bron van inkomsten te vinden. Dat wordt de Islandvaart. Vanuit de havens van de Noordzee vertrekken ze voor maanden naar zee om er kabeljauw te gaan vangen. Hieronder een foto van het schip waarmee Louis Desiré Weus vertrok naar Island. De tekst op de foto werd geschreven door Louis Weus en gegeven aan Dany Weus die nu in Australië woont en die deze foto vandaag op zijn facebook-pagina poste.
https://www.facebook.com/pages/Descendants-of-corsairs
Dany Weus is niet de enige afstammeling van de Duinkerkse kaperkapiteins. Ook zijn neef Dominique Lecat is volop bezig met het in de kijker zetten van het roemrijke verleden van zijn voorouders. Ook hij communiceert over de Duinkerkse vereniging van afstammelingen van Kaperkapiteins via het grote smoelenboek... 

Dany Weus (links) en Dominique Lecat (rechts) samen op de foto voor La Voix du Nord...

Lees hier het volledige artikel
 http://www.lavoixdunord.fr/region/histoire-de-dunkerque-lointains-cousins-de-jean-bart-ils-jna17b0n1100225



zondag 12 juli 2015

Over koeien en pokken en wat die twee met elkaar te maken hebben.


19 juni 1800 dient de dokter in de rue des Pipots in Boulogne de eerste drie pokken-vaccins van Frankrijk toe aan drie meisjes, de demoiselles Beugny, Hédouin en Spitalier.


De pokken was één van die gevreesde ziektes waarmee onze voorouders af te rekenen kregen. Tien procent van de mensen stierf aan pokken en wie het overleefde, moest met een pokdalig gezicht door het leven... en de enige manier waarop je dit kon verbergen was met een dikke laag make-up...


Als je dat weet, kijk je toch wel anders naar de gepoederde nobelen van Versailles.

In een zoektocht om die pokkenepidemie in te dijken, werd voor het eerst geëxperimenteerd met het inoculeren... bacteriën geven aan gezonde mensen om ervoor te zorgen dat ze op de dag dat ze ziek zijn, gewapend zijn tegen de ziekte. Men noemde het "Variolisatie". Bij nogal wat mensen had dit het gewenste effect, maar heel wat anderen werden ziek en stierven.


Een Britse plattelandsdokter, Edward Jenner (geboren 1749 - gestorven 1823) had nogal wat melkmeisjes onder zijn patiënten en hij had ondervonden dat zij, na een lichte vorm van pokken (die hij de koeienpokken of vaccinia noemde), nooit meer de zwaardere mensenpokken kregen. Dit wou hij verder onderzoeken en de zoon van zijn tuinman was zijn eerste proefkonijn. Kleine James Phipps moest gevarioliseerd worden, maar Jenner gaf hem in de plaats wat ziektebacterieën van melkmeisje Sarah Nelmes. En Phipps werd niet ziek bij de volgende pokkenepidemie. Er volgden meer experimenten die allemaal positief uitdraaiden, maar toch was Engeland niet meteen gewonnen voor dat koeiending... er deden de wildste verhalen de ronde, dat je er horens van zou krijgen en uiteindelijk zou je helemaal in een koe veranderen...



17 jaar na het overlijden van Jenner wordt Variolisatie in Engeland verboden, in 1853 wordt de vaccinatie verplicht. Maar zo lang heeft het niet geduurd voor de uitvinding van Jenner over heel Europa verspreid raakt. Zijn leerling dokter Woodville was diegene die in Boulogne de eerste spuitjes uitdeelde en in het park van Boulogne-sur-Mer staat nu het standbeeld van Jenner die in levende lijve nooit in de Franse havenstad is geweest.




Ontdek Jenner en anderen met een standbeeld in Boulogne via deze heerlijke folder van de dienst toerisme ... via deze link

woensdag 3 juni 2015

De vergeten historie van Jan Patate

In de officiële geschiedschrijving van de Franse “pomme de terre” wordt ervan uitgegaan dat de aardappel pas aan het einde van de achttiende eeuw in Frankrijk werd binnengehaald. Dit is ruim tweehonderd jaar later dan de rest van (vooral) Noordelijk Europa. Helemaal klopt deze bewering niet, in het Noorden, in de dorpen aan de grens gelegen tussen Duinkerke en Hondschoote kweken de mensen al in 1622 aardappelen. In dit artikel reconstrueren we waarom de aardappel zo lang aan de zijlijn bleef staan in Frankrijk en herstellen we de figuur van Jan Dequidt uit Warhem in ere.

De officiële Franse versie van l'histoire de la patate, met Mr Antoine Augustin Parmentier in de hoofdrol.

Als je er de Franse geschiedenisboekjes op naslaat, is de historie van la ‘patate en France” onlosmakelijk verbonden met de figuur van Antoine-Augustin Parmentier, een Franse leger-apotheker in dienst bij de Hannoveriaanse regimenten. De man blonk niet uit als militair, hij werd zeven keer gevangen genomen door de vijand, maar bij elke gevangenenruil was hij de eerste naar wie werd gevraagd. Een legerapotheker was zo mogelijk nog onmisbaarder voor een achttiende-eeuws leger dan een vechtende soldaat.

Tijdens zijn korte periodes in Duitse gevangenissen hield Antoine Parmentier zijn ogen en vooral zijn mond wijd open. Hij merkte dat het gevangenisdieet bestaande uit enkel aardappelen, zorgde dat gewonde, zieke en totaal verzwakte Franse soldaten na een paar dagen opknapten en terug op krachten kwamen, puur dankzij die patat.
Bij zijn terugkeer in Parijs is de graanoogst voor de zoveelste maal mislukt, de bevolking lijdt honger. Hij wordt benoemd tot meester-apotheker bij de oorlogsinvaliden (Hotel des Invalides – Parijs) en begint zijn kruistocht voor de aardappel, de knol die de Fransen twee eeuwen lang hebben gemeden als de pest moet het land redden van de hongersnood. Hij vindt een bondgenoot in koning Louis XVI die samen met zijn Marie-Antoinette de gezichten worden van een promo-campagne ten voordele van de knol. Hij bereidt heerlijke diners voor de verzamelde edelen van Versailles met de aardappel in de hoofdrol. 
Op de prent hierboven geeft Parmentier de vorst wat aardappelbloemen om vast te maken aan zijn revers, terwijl Marie Antoinette wat bloemetjes zal invlechten in haar weelderige kapsel.
Als de universiteit van Parijs in 1772 verklaart dat het eten van aardappelen geen enkel gevaar inhoudt voor wie het eet, kan de opmars van la ‘patate’ eindelijk beginnen in Frankrijk. 

Waarom de aardappel in geen tijd immens populair werd in Europa... De knol is een geschenk uit de hemel ...

De aardappel is een knolgewas. Een knol is een ondergrondse opslagplaats van voedingsstoffen die de aardappelplant helpt de winter te overleven en die de basis vormt voor een de nieuwe plant van het komende seizoen. Als de mens aardappelen kweekt en oogst, dan heeft hij meteen een voorraad voedingsstoffen die hem de winter door zullen helpen en legt hij ook de basis voor een nieuwe oogst in het komende jaar. Een aardappel is rijk aan vezels en koolhydraten, maar bevat ook een ferme portie vitaminen. Als de aardappel in 1570 opduikt in Sevilla is dat eerst in een kloostertuin, waar hij voorgeschreven wordt aan mensen die op krachten moeten komen. De verbannen abdis  van het klooster der Ongeschoeide Karmelieten krijgt een pakketje aardappelen opgestuurd door haar opvolgster om haar te helpen de beproevingen te doorstaan. In het Spanje van 1570 moeten kloosterorden flink in de katholieke pas lopen, het patattenklooster van Sevilla is er eentje met nogal wat kritische stemmen. Teresa van Avila was al verbannen uit het klooster dat ze zelf gesticht had en ook Pater Nicolas Doria moet in 1584 terugkeren naar zijn vaderland, Italië. Tijdens zijn terugreis neemt hij in zijn bagage een aantal van die heerlijke knollen mee. Als de bisschop van Vercelli - in 1585 op doorreis in de nieuwe abdij van Pater Doria in Genua - een appelflauwte krijgt, komt hij weer op krachten dankzij de patat. De bisschop van Vercelli is een van de generaals in de strijd tegen de ketterijen en in die functie reist hij tot in de verste uithoeken van Europa, na zijn avonturen in Genua heeft hij altijd een paar patatten in zijn reiskist. Philip de Sivry, gouverneur van Mons ziet met eigen ogen hoe de bisschop – als bij wonder – herstelt en krijgt wat van dat bijzondere medicijn – een paar patatten – cadeau. Hij stuurt wat exemplaren aan zijn vriend, de grote botanicus Charles l’Ecluse, alias Carolus Clusius. De botanicus, afkomstig uit Arras, kreeg zijn opleiding in Vlaanderen, begint aan een reis door Europa die hem van Parijs via Spanje, Portugal en Moerkerke bij Brugge naar Engeland en later naar Wenen brengt om terug in de Lage Landen te belanden als hoofd van de ‘Hortus Botanicus’ van de universiteit van Leiden. Clusius beschrijft in zijn boeken ‘Rariorum Plantarum Historia’ de patat, maar ook de schorseneer, de snijboon, de paardenkastanje, de champignon en de schimmel. De naam van Clusius is ook onlosmakelijk verbonden met de komst van de tulp bij onze noorderburen, maar dat is dan weer een ander verhaal.
De kritische stemmen bij de orde van de ongeschoeide Karmelieten zijn tegen 1600 het zwijgen opgelegd en aartshertogin Isabelle nodigt hen uit om ook anti-ketterse abdijen en kloosters te stichten in de bedreigde gebieden van de Zuidelijke Nederlanden. In 1610 komt er een eerste klooster in Brussel en later andere kloosters over het hele land. En waar de ongeschoeiden ook gaan, schieten aardappelen uit de grond. Zo duiken de knollen op in de buurt van Diksmuide.
De “eerd-appel” wordt meteen een twistappel. In 1520 had Karel V op een van zijn plakkaten vermeldt dat er geen tienden verschuldigd waren voor nieuwe teelten. Bovendien planten de boeren hun ‘eerd-appel’ op het veld dat volgens het drieslagstelsel eens om de drie jaar braak komt te liggen. Twee argumenten waardoor de boeren weigerden tienden te betalen op de aardappeloogst. De kerk dacht hier duidelijk anders over. Oude archieven maken melding van tienden-processen in Esen, Werken, Zarren, Klerken, Merkem en Woumen in 1670.
Het succes en de snelle verspreiding van de aardappel over heel Europa is opmerkelijk, maar makkelijk te verklaren als je de dagelijkse patat naast het dagelijkse brood legt. 
  •  Om een brood te bakken is ongeveer 900 gram graan nodig. In de late Middeleeuwen is ongeveer vier vierkante meter graan nodig voor het bakken van één brood. Eén brood levert één maaltijd aan vijf mensen. 
  • Op vier vierkante meter van een aardappelveld wordt rond 1800 ongeveer zes kilogram aardappelen gekweekt. Met deze opbrengst kunnen 24 mensen één maaltijd eten. 

  • Om een brood te bakken, moet je graan kweken, oogsten, dorsen, malen. Deeg moet je kneden, het moet rusten en rijzen. De oven moet worden verwarmd. Het brood moet worden gebakken.
  • Om een aardappel te koken moet je niet veel doen, breng water aan de kook, kook de patat en klaar is kees. 
De Ieren moesten zoveel werken in dienst van de Engelse landheren dat zij geen tijd meer hadden om voor het eigen gezin te kweken. De aardappel was meer dan welkom en in korte tijd werd de hele Ierse boerenbevolking volledig afhankelijk van de aardappel voor zijn dagelijkse maaltijd.
  • Graanoogsten mislukken vaak in de kleine IJstijd van de late Middeleeuwen, na een harde of een kletsnatte winter is er niets te oogsten, alles wat nog rest wordt door de uitgehongerde bevolking opgegeten, waardoor ook het zaaigoed voor het komende jaar verloren gaat. 
  • Zeker in de beginjaren van de patat, mislukt geen enkele oogst. Het is pas halverwege de negentiende eeuw dat de schimmel en later ook de coloradokever de pret komen bederven.  

  • De zestiende, zeventiende en achttiende eeuw zijn voor onze regionen een opeenvolging van oorlogen en conflicten. Als een leger voorbijgetrokken is blijft van een graanveld niet veel over. Alles is plat getrappeld, geplunderd als het al niet in vlammen is opgegaan.  
  • Als het leger over een aardappelveld marcheert, dan zal er uiteraard ook schade zijn, maar er valt ook na de doortocht nog iets te redden van wat de boer in de grond had gestopt.
Frederik van Pruisen liet zijn bevolking zoveel mogelijk aardappelen planten in voorbereiding op de oorlog met Oostenrijk. De Beierse Secessieoorlog gaat de geschiedenisboekjes in als de Kartoffelkrieg. (1778-79)

Waarom de katholieke kerk gruwt van de nieuwe knol uit West-Indië: De patat is een geschenk van de duivel. 

De aardappelen is familie van de Nachtschade. (Solanaceeën). De nachtschade-achtigen die voor de ontdekkingsreizen van de Spanjaarden bij ons bekend waren, stonden bekend als bijzonder krachtige medicinale middelen. Belladonna bijvoorbeeld, ook bekend als doodskruid, wolfskers en slaapbes stond bekend als een verdovend en hallucinogeen middel. Het feit dat het plantje ook nog zwarte giftige bessen en zwarte bloemen draagt, maakte het tot de plant van de Duivel. Met wolfskers wordt heksenzalf geprepareerd, wie heksenzalf onder zijn oksels wrijft, maakt een trip. Anderen zien hoe die persoon blijft liggen, maar zelf vertelt hij achteraf dat hij het gevoel had te vliegen. Er werd zelfs verteld dat het voelde alsof je ‘het’ deed met de duivel. 
Ander katholiek argument tegen de patat is dat de Bijbel de mensen vraagt te bidden voor het ‘dagelijkse brood’ – panem nostrum quitidianum da nobis hodie.  En brood hoort dus brood te zijn, en niet vervangen te worden door aardappelen. De aardappel komt ook nergens in de Bijbel voor, dus is de plant niet door onze God geschapen. Aardappelen zijn ook vaak bultige knollen die in het donker onder de grond groeien. Volgens heel wat donderprekers opnieuw een duidelijke verwijzing naar de aardappel als duivels werktuig.
En de actie “beschadig de reputatie van de patat” blijft duren. Vanaf de zeventiende eeuw wordt de aardappel heel vaak in verband gebracht met lepra. In die tijd waren nogal wat dokters ervan overtuigd dat de vorm van een plant een aanwijzing was voor het orgaan waarvoor het medicinaal goed was, dit noemt men de signatuurleer. Zo werd ogentroost, een plant met een bloemetje dat lijkt op een geopend oog, gebruikt om oogkwalen te genezen. Het longkruid was goed voor longaandoeningen en een walnoot was ideaal voor een hersenkwaaltje. In dit rijtje hoort ook de knoestige patat thuis die verwijst naar het gehavende gezicht van de leprapatiënt. Gaspard Bauhin schrijft in 1620:  “Men heeft mij verteld dat de Bourgondiërs zich nu het gebruik van deze knollen hebben ontzegd omdat zij ervan overtuigd zijn dat het eten ervan lepra veroorzaakt.”
  
  


Maar de ware reden voor deze anti-aardappel-lobby is - zoals zo vaak in de geschiedenis - economisch. We hebben het al even gehad over de discussie van de tienden op de aardappel. Het maakt dat de inkomsten uit de aardappeloogst voor de katholieke kerk geen zekerheid zijn. En verder is de patat echt een teken van armoede. De patat werd oorspronkelijk gekweekt als wintervoer voor de beesten. Enkel wie zo wanhopig is als de allerarmsten, verlaagt zich tot het eten van die smurrie. Met het varkensvoer wordt dan weer verwezen naar het verhaal van de arme verloren zoon die moest eten uit de trog samen met de varkens. Wat de haring was voor de arme visser, was de patat voor de arme boer: iets waar niets mee te verdienen was en enkel kon dienen om je eigen honger te stillen. Volgend citaat komt uit de Franse adellijke kringen van de achttiende eeuw. “Door de melige smaak, zijn natuurlijke flauwheid en ongezonde eigenschappen is deze flatulente en onverteerbare spijs teruggestuurd naar het volk. Zij hebben een grover gehemelte en eten alles wat de honger maar kan stillen.”
In de bergachtige streken van de Dauphiné en Piemonte leven de volgelingen van Petrus Waldo (1140-1218) in complete armoede. ‘Voor een kameel is het makkelijker om door het oog van een naald te kruipen, dan voor een rijke om in de hemel te komen.” Ze voeden zich met wat ze zelf kweken en ze kiezen al vlug voor de aardappel. Als Alva vanaf 1567 troepen noordwaarts stuurt doet hij dat niet via de Noordzee waar de schepen van de Engelsen en Hollanders baas zijn, maar via een route vanuit Italië, via Bourgondië naar de Zuidelijke Nederlanden. De Waldenzen worden op hun beurt over heel Europa opgejaagd. Ze nemen hun aardappel, die zij de taratouffle noemen met zich mee.
De patat zat in die periode waarin alles en iedereen werd ingedeeld in pro- of antikatholiek in het verkeerde kamp. Na de ‘Nuit de Saint-Bartelomy” in 1572, de moord op Hendrik IV (1610) en het herroepen van de godsdienstvrijheid door Lodewijk XIV (1685) moesten niet alleen de Hugenoten hun biezen pakken in het koninkrijk Frankrijk, maar werd ook die duivelse patat gebannen. Volgens de officiële geschiedschrijving is Frankrijk volledig patatvrij tot de apothicaire-militaire, mr. Antoine Augustin Parmentier, de Fransen met de knol van de hongersnood redt.



De vergeten historie van Jan Patat

In 1722, zeventien jaar voor Antoine Parmentier geborden wordt, kweekt Jan Dequidt uit Warhem met groot succes aardappelen op zijn akkers. De godsdienstoorlogen van de zestiende en zeventiende eeuw hebben in de Westhoek van Vlaanderen het hele sociale leven uit elkaar geslagen. Dit geldt ook voor de familie Dequidt. Jan is in Warhem gebleven, terwijl anderen van zijn familie gevlucht zijn richting Nederland. De oorlogen van Lodewijk XIV hebben ervoor gezorgd dat de grens tussen Frankrijk en de Nederlanden net ten oosten van Warhem komt te liggen (1713). Jan spreekt dus nog Vlaams, maar is officieel een Fransman. Op een dag krijgt Jan post uit Amsterdam. Zijn neef stuurt hem een paar wonderlijke knollen. Jan steekt de knollen in de grond, zoals zijn neef hem gezegd had en kan zijn ogen niet geloven als hij een seizoen later de grond omwoelt op zoek naar aardappelen. Hij trekt met de knollen naar de markt in Duinkerke, maar daar vindt hij geen enkele klant die knollen wil. Daarom deelt hij zijn oogst uit aan bevriende boeren uit Warhem, die op hun beurt aardappelen kweken.
Dat de kweek succesvol is, blijkt uit het feit dat Dequidt en een aantal van zijn collega’s in 1727 voor de rechtbank moeten verschijnen wegens het niet betalen van tienden op de aardappeloogst aan de kerkelijke overheid, zijnde de abdij van Sint Winoksbergen. De katholieke kerk zou hem geen proces aangedaan hebben als de opbrengst niet de moeite was geweest. Dequidt verliest het proces en moet betalen.
Maar hiermee is de kous niet af. In 1773 wordt zowat de hele Warhemse bevolking voor de rechter gedaagd, de hoofman, zijn gezetenen en de inwoners. “Mémoire pour sa grandeur l’Eveque d’Ypres et les Abbés et religieux de St Winoc de Bergues contre les hoofman, assesseurs et habitants de Warhem appelants de la sentence rendue par les officiers du bailliage royal et siège présidial de Flandre à Bailleul le 5 Mars 1773. » In de jaren die volgen komen er nog meer tiendeprocessen in gemeenten in de buurt. Er zijn archiefstukken in Quadypre, Wormhout, Steene, Houtkerke, Eskelbeke, Hoymille, Killem, Socx, Bièrne, Coudekerke, Teteghem en Petite Synthe en alle processen worden gewonnen worden door de Kerk.
Jan Dequidt en de mensen van de streek zullen heel wat achterstallige ‘dîmes’ betaald hebben na de processen, maar de archiefstukken zorgen er wel voor dat we tot op vandaag kunnen bewijzen dat de patat in dit stukje Noord-Frankrijk populair was nog voor Parmentier met aardappelbloemetjes zwaaide in de straten van Parijs.

Ook vandaag is de patat populair in het Noorden en in de Pas de Calais. Samen zijn deze twee departementen goed voor 51% van de aardappeloogst in Frankrijk.
Zoals het het Noorden past, worden de helden in ere gehouden door de dorpsreus naar hen te boetseren. In Warhem wandelt Jan Patate door de straten als het feest is. De reus werd ‘geboren’ in 1987.

Honderd jaar nadat de Hollandse schoolmeester Kornelis Lieuwes de Vries het bintjes-ras kweekt, wordt in Hondschoote Madame Bintje geboren (2005).  Er zijn geruchten dat de reuzin uit Hondschoote zich binnenkort zou verloven met de knappe Jan Patate uit Warhem.  
Misschien wordt het huwelijk wel ingezegend door Kikseki de eerste, de Vlaamse versie van een Azteekse godheid. Kikseki is de ‘reuze’ van Esquelbecq.
Waarschijnlijk zal de neef van Jan Patate dan ook naar Warhem afzakken voor het feest. Zijn naam is Hilaire Patate en hij is de reus van Rosendaël, het tuinbouwdorp aan de rand van Duinkerke. 
Hopelijk kunnen ze op die dag de aardappeldieven op afstand houden. In de buurt van Douai ligt het dorpje Marquette-en-Ostrevant waar Oscar el voleur ed pinn’ter de reus is. El voleur ed pinn’ter is het ch’ti voor “de aardappeldief”. De reus herdenkt de vele arbeiders in deze regio die ondanks het harde werken honger leden en dus aardappelen gingen stelen op de terugweg van de fabriek.


En nog een laatste tip voor de die-hard-aardappel-fans onder ons. In Esquelbecq kunt u tot ridder geslagen worden in de confrerie des Fous de la Patate Aztèque. Voorwaarde is dat u zichzelf absoluut niet au serieux neemt en dat u houdt van patatten en ook van het Vlaams. 

Leden van de confrerie wandelen op de feestdagen rond met een kleed gemaakt uit een ‘patate’-zak en versierd met gepaste ijver door de drager zelf. De aardappel-zakken zorgen voor de nodige geur, maar ook de andere zintuigen worden door de confrerie aangesproken. Wie tot de confrerie behoort zorgt dat hij gek maar mooi gekleed gaat. Bij elk feest laat de confrerie haar hymne horen met de inspirerende tekst ‘Lundi des patates, mardi des patates, …”  en uiteraard laat een lid van de confrerie de hele wereld proeven van de aardappel in al zijn vormen en verschijningen.



Geraadpleegde bronnen
-       Heemkundig bundel – diverse auteurs – l’ Histoire de Warhem
-       Brood voor de armen – geschiedenis van de aardappel, ketters, kloosterlingen en kerkvorsten – door Willem H Oliemans.
-       Patatfooi: de gouden geschiedenis van een bescheiden knol – Eddie Niesten.
-       Geschiedenis Magazine JRG 43 nr 5 – p 34 – Artikel Aardappel: vloek of zegen.
-       EOS JRG 9 – 1992 nr 10 – Artikel: de aardappel: van gif tot medicijn.
-       Wikipedia en diverse andere websites.
Met dank aan de mensen van de dienste toerisme Warhem – Esquelbecq.